Ons denken bestaat uit twee
delen, een psychisch denken en een functioneel denken. Het psychische denken
vormt zich rond het overleven van het psychische ‘ik‘, het functionele denken voornamelijk
rond de overleving van het lichaam. Als het goed is zorgt het functionele
denken er voor dat we voldoende en goed voedsel eten, genoeg bewegen en slaap
krijgen. Het psychische denken kan de vorm aannemen van een emotie of een
bepaald gevoel, het kan zich ook kenbaar maken als een idee, een mening of
opvatting, dat kan zowel symbolisch als een eigen fantasie zijn. Denken heeft
ook het vermogen verleden en toekomst in het leven te roepen. De kern van het
psychische denken is echter de ontkenning van de dood. Tot zover de
mogelijkheden van het denken. Maar het denken heeft niet het vermogen om zowel zichzelf
als het ‘geheel’ te ‘zien’. Zonder object en subject kan het denken geen
uiterlijke vorm aannemen. Het denken leeft in de tijd, het kan niets direct
ervaren. Voor de meeste mensen is wat gedacht wordt de enige werkelijkheid.
Deze ‘denkwerkelijkheid’ is niet in
staat het huidige moment te ervaren, vandaar
dat de actualiteit ontbreekt. Wat heel is neemt de schijn aan van verdeeldheid
als het wordt gedacht. Het kan het ‘geheel’
niet bevatten, omdat dit buiten het
denken ligt. Het ‘geheel’ kan het denken wel bevatten, omdat het geheel alles
omvat. Denken wijst naar een denker. Een denker heeft gedachten. Gedachten
kunnen worden waargenomen. De denker kan niet worden waargenomen, behalve als
gedachte. Denken is beperkt. Bewustzijn kent geen beperkingen. Bewustzijn
vereist geen denken
Geen opmerkingen:
Een reactie posten